Pieter Everaerts
4Gl5 KCST
Geschiedenis: kolonisatie
Deel 1. De pré-Columbiaanse bevolking: de Arawakken
In twee golven vestigden de Arawakken, die ook wel de Taino werden genaamd zich op
het eiland Jamaica gevestigd, nadat ze zich van hun geboortegrond, het gebied van de
Orinoco in Guyana en Venezuela op primitieve vlotten en kleine kano's steeds
noordwaarts hadden begeven. De eerste golf met de zogenaamde Redware-people
bereikte het eiland rond 700 v. Chr., de tweede golf van 600 tot 900 n.Chr. De
Arawakken waren een donker ras met een vrij klein postuur, ongeveer 1m50, een
redelijk rond gezicht, brede platte neuzen en pikzwart haar, gewoonlijk in een dot
gedaan.
De Arawakken waren oorspronkelijk eenvoudige vissers, daarom woonden ze ook
hoofdzakelijk aan de kust, maar later gingen ze zich meer toeleggen op de landbouw,
hierdoor verhuisden een bende Arawakken naar het binnenland om daar de grond te
bewerken. In de landbouw waren ze bij de komst van de Spanjaarden al zo bedreven dat
ze reeds wisten dat ze hun groentes regelmatig van plaats moesten wisselen om erosie
te voorkomen. Als belangrijkste gewassen kweekten ze zoete aardappelen, vruchten,
cassave, van dit gewas werd zowel een soort brood als een soort bier gemaakt, katoen
en tabak, deze twee laatste gewassen waren de belangrijkste. Het katoen was zelfs in
de koloniale tijd nog wereldberoemd, de Spanjaarden lieten er zeildoek van maken en de
Arawakse vrouwen hadden zelf eeuwen eerder van deze stof de eerste (felgekleurde)
hangmatten ter wereld geweven en de eerste katoenen kledingstukken gemaakt. Tabak
roken was bij de Arawakken zowel een geliefd tijdverdrijf, als een religieus ritueel,
doordat de verslavende stof zo geliefd was bij de Arawakken, heeft men het woord
tabak ontleend aan de pijp waarmee de tabak werd gerookt.
De Arawak- Indianen waren eigenlijk zeer bekwame handwerkers die muurschilderingen
in vele grotten achterlieten. Zij waren ook sublieme beeldhouwers, die een speciale
techniek hanteerden, waarbij ze de steen niet kapten maar deze minutieus
modelleerden door middel van polijsten. Ze waren door de mogelijkheid van een grote
materiaalkeuze ook heel vaardig in het fabriceren van werktuigen ceremoniële
voorwerpen. Ze beschikten ook een over opmerkelijke technische kennis. Zo holden zij
om hun kano’s te fabriceren de stammen van ceders uit door eerst de stronken te
verkolen en dan met hun stenen bijlen en beitels uit te kappen. Deze kano’s verschilden
zeer fel in grootte, in sommige kon maar één persoon, een andere kano had dan weer
plaats voor 50 man of zelfs meer, de grootste kano die Columbus ooit heft aanschouwd
was 29 m lang en 2,5 m breed. Ook maakten ze al waterdichte daken van de schors van
de calabash-boom en ze creëerden ze grote halskettingen en zogenaamde
driepuntstenen en ze vervaardigden stenen stampers en bijlen in de vorm van
bloemblaadjes, spijtig genoeg ging het merendeel van hun cultuur verloren samen met
de teloorgang van het volk door de Spaanse overheersing, maar in sommige zaken is de
Arawakse invloed nog goed zichtbaar, zoals in de naam Jamaica, die afgeleid is van de
naam die zij aan het land gaven, nl. Xaymaca: ’land van bos en water' en in de woorden
kano, orkaan, hammock (= hangmat).
De Arawakken geloofden dat ze van een grot afstamden, in hun ontstaansmythe worden
hun oppergoden Jocuahuma en zijn vrouwelijke wederhelft geassocieerd met de zon en
de maan, hun hiernamaals noemde coyaba en het was een plaats van plezier en rust waar
er geen orkanen, ziekte of andere plagen waren en waar men de hele dag kon feesten en
dansen. Zij aanbeden ook nog vele goden die de bekende krachten zoals de wind, de
regen en de orkanen controleerden, deze waren voorgesteld door zemes, afbeeldingen
van de goden als mens of als dier.
De schedel en de belangrijkste beenderen van hun doden werden bewaard in mooie
aardewerken kommen, waarin archeologen nog enkele van de best bewaarde schedels
hebben aangetroffen.
Om de tijd te verdrijven speelden de Arawakken een balspel dat batos genoemd wordt,
dat op volleybal leek en in bepaalde stenen ruimte, bateyesen met een rubberen bal, nog
een andere nieuwigheid voor de Spanjaarden werd gespeeld. Dit spel speelde ook een
erg significante rol in het Arawaks sociaal leven, want het was hier dat iedereen
iedereen tegenkwam en men een babbeltje sloeg. De toeschouwers wedden dan op het
spel en dronken totdat ze zat waren of rookten een pijp. Een ander belangrijk
tijdverdrijf voor de moeders in het bijzonder was het spinnen en het weven van kleding.
Soms weefden ze deze kledingstukken om ze dan tegen levensmiddelen te ruilen met de
volkeren van de nabije eilanden, in het bijzonder de volkeren van Cuba en Haïti.
Politiek gezien was Jamaica door de Arawakken verdeeld in verschillende provincies,
deze provincies werden door "caciques", een soort stamhoofden met vele privileges en
meestal absolute beslissingsmacht bestuurd. Zij waren de enige aan wie polygamie werd
toegestaan en ze hadden het voor de Arawakken zeer belangrijk privilege om gewurgd
te worden wanneer ze overleden. De Arawakken waren een heel vreedzaam en vrijgevig
volk, voor wie materialisme onbekend was. Voor de komst van de Spanjaarden, werden de
Arawakken al opgeschrikt door verschillende invallen, maar toen nog van het wreedste
en oorlogszuchtigste volk van het Caraïbisch gebied, de Cariben , aan wiens Spaanse
naam (Caribal) de Spanjaarden de term kannibaal hebben ontleend omdat ze
menseneters waren. Vooraleer ze echter een laatste beslissende aanval konden doen,
waren de Spaanse schepen al in de Nieuwe Wereld verschenen.
Deel 2.De ontdekking van het eiland
Spaanse ontdekking en kolonisatie
Op zijn tweede reis naar Amerika werd Jamaica door Columbus ontdekt nadat hij eerst
het toenmalige Hispaniola had aangedaan, daar had hij gehoord van een eiland dat
Xaymaca werd genoemd en wat door de Indianen werd omschreven als het land van het
gezegende goud en gedreven door hun begeerte naar goud trok de Spaanse vloot onder
leiding van admiraal Columbus, naar Jamaica. Op 5 mei van het jaar 1494 bereikte hij
het eiland Jamaica. Hij meerde aan bij een plaats die hij Santa Gloria noemde “wegens
de buitengewone schoonheid de plaats” . Van Jamaica zei hij dat het “het prachtigste
eiland dat ogen ooit hadden aanschouwd… helemaal vol met valleien, velden en vlaktes”4.
Omdat hij de Indianen vijandig vond en schrik van hen had, wierp hij zijn anker een
eindje van de kust weg uit. De volgende dag, de 6de mei, zeilde hij naar een baai die leek
op een hoefijzer, het huidige Discovery Bay, ook op deze plaats leken de inboorlingen
hem onvriendelijk, maar hier moest hij wel aan land, want zij hadden dringend water,
voedsel en hout nodig.
Toen claimde hij Jamaica in naam van koning Ferdinand en koningin Isabella van Spanje,
hij noemde het land St. Jago, later verbasterd tot Santiago naar de patroonheilige van
Spanje. De volgende dag brachten de Indianen hem vredesoffers van cassave, vis en
fruit en de rest van zijn verblijf daar voorzagen zij hem van eten, drinken en
ontspanning. Maar de gastvrijheid van de Arawakken konden het gebrek aan goud niet
compenseren en enkele dagen later, meer bepaald op 9 mei vertrokken Columbus en zijn
vloot alweer.
Negen jaar later leerde Columbus tijdens zijn 4de reis beter kennen, want zijn schepen
strandden op een boogscheut van de Jamaicaanse kust. Hij moest noodgedwongen 12
maanden op Jamaica vertoeven voordat zijn schip eindelijk gerepareerd was, deze
twaalf maanden bracht hij samen met zijn mannen, zijn broer en zijn zoon, bang,
twijfelend, hongerig en ziek door. De Indianen hadden hen al redelijk vlug in de steek
gelaten en tot overmaat van ramp kwam het tot muiterij van zijn mannen onder leiding
van de Porras’ broeders, de muiters kwamen tenslotte op en zeer gruwelijke manier aan
hun einde. Uiteindelijk slaagden twee van zijn officiers Hispaniola al peddelend in een
kano te bereiken, maar daar werden ze aangehouden door de jaloerse gouverneur die
zelfs een schip naar Jamaica zond om te controleren of Columbus al dood was en om hem
te melden dat zij geen schip konden missen. Enkele maanden later werden ze dan toch
vrijgelaten en met een geleend schip gingen ze de ontdekkingsreiziger, na dit voorval
een gebroken man, en zijn bemanning ophalen. Op 29 juni 1504 keerden zij dan terug
naar Spanje en Columbus zelf heeft de Nieuwe Wereld en Jamaica nooit meer
teruggezien.
Pas in 1510 begon de eigenlijke kolonisatie van Jamaica. Onder de eerste Spaanse
gouverneur van het eiland, Juan de Esquivel, werd de hoofdstad, Sevilla la Nueve
gesticht op St. Ann’s Bay. Het was een grote, indrukwekkende stad met een groot fort,
een kasteel en een kerk, maar de ligging, vlakbij een paar moerassen, bleek omwille van
de talrijke ziektes die het moerassig gebied met zich mee brachten slecht gekozen.
Daarom nam Spanish Town5 al vlug de leidende positie van belangrijkste stad van het
eiland over van Sevilla la Nueve.
In hetzelfde jaar begon ook de verdere ontdekking van het eiland door Diego de
Niscuesa en Alonso de Ojeda, die zich naar de monding van de Magdalenarivier en de
golf van Uraba begaven. Het ging dus feitelijk om een grondige verkenning van de hele
kustlijn, niet alleen van de fauna en flora daar, maar ook van zijn inwoners. Ze gingen
vooral op zoek naar de bronnen van natuurlijke rijkdom van het land.
De Arawak-Indianen werden onmiddellijk uitgebuit, stierven bijna uit in nog geen tien
jaar tijd en daarom werden vanaf 1517 Afrikaanse slaven ingevoerd om het werk te
verrichten. Over het algemeen was Jamaica eigenlijk als kolonie een totale mislukking
voor de Spanjaarden, alleen als leverancier van paarden, soldaten, voedsel en wapens
voor de verdere verovering van Cuba en het Amerikaanse binnenland was Jamaica van
enig nut voor de Spanjaarden geweest. Daarna werd het een onbelangrijke slecht-
bestuurde buitenpost, mede omdat de natuurlijke rijkdommen van het land zijn nooit
naar behoren zijn geëxploiteerd en er voor het merendeel aan passieve handel op het
eiland werd gedaan.
Hoewel strikt genomen Jamaica door de Spanjaarden gecontroleerd werd, had het
eiland toch een redelijk verregaande autonomie. De Spaanse gouverneur heerste over
het eiland met de cabildo, een vergadering met de vooraanstaande inwoners van het
eiland als belangrijkste adviserend orgaan. Een invloedrijke gouverneur beheerste de
cabildo, een onmachtige werd zelf gedomineerd door dit orgaan.
Het Spaanse bestuur in Jamaica verzwakte gedurende de laatste jaren van de
overheersing, de gouverneurs werden niet meer vanuit Spanje gesteund en door de toen
al zo machtige Kerk op Jamaica gewantrouwd. De laatste gouverneurs en hun regering
waren echt rampzalig: er stierf één gouverneur als een gevangene in zijn eigen huis, een
ander werd brutaal vermoord en de laatste werd uit zijn ambt ontzet nadat hij een
gewapende overval had gepleegd. Herhaaldelijke aanvallen van piraten waren een andere
oorzaak van de verzwakking. Deze aanvallen gebeurden in de gehele regio, want ze
pasten eigenlijk in het plan van verschillende Europese staten die de grip van de
Spanjaarden op deze regio wilden verminderen, want nu lapten deze landen toch de
verdragen van Alcaçova en Tordesillas, waarin door de paus zeevaartmonopolies aan
Spanje en Portugal werden toegekend aan hun laars en dus wouden ze ook kolonies
verkrijgen waar ze zich aan konden verrijken. De eerste aanvallen op de Jamaicaanse
kolonie gebeurden al in 1555 door de Fransen, maar deze eerste offensieven werden
met succes door de kolonisten teruggeslagen. De Britten vielen Jamaica binnen en
plunderden het eiland vier keer, in 1596, 1603, 1640 en 1643. Bij die laatste invasie
sneuvelden zeer veel kolonisten. Op dit moment wist iedereen al dat de Spaanse
hegemonie op Jamaica op zijn laatste pootjes liep, maar de grote vraag was, wanneer en
welk land het in de strijd om het eiland zou halen. Het antwoord kwam op 10 mei 1655,
toen een groot Brits expeditieleger Kingston Harbour binnenvoer, opnieuw maakten de
inwoners van Spanish Town zich klaar voor een langdurige belegering, maar deze keer
betekende de aankomst van de vloot het einde van de Spaanse heerschappij over
Jamaica.
Britse machtsovername
Het expeditieleger was uitgestuurd door de Lord Protector, Oliver Cromwell. Hij had in
zeven haasten een vloot samengebracht onder leiding van admiraal William Penn en
generaal Robert Venables om Santo Domingo, de hoofdstad van Hispaniola te veroveren.
Maar op het begin zag het er alles behalve voorspoedig uit voor de expeditie, de vloot
was vreselijk slecht uitgerust en de expeditie zo goed als niet voorbereid. In hun
eigenlijke opzet slaagden ze helemaal niet, want toen ze Santo Domingo aanvielen, werd
het gros van hun troepen uitgemoord.
Uit ontzag voor Cromwell gingen ze toen maar (op 10 mei 1655) aan land bij Caguaya op
het eiland Jamaica met hun zelfs nu nog reusachtige vloot van 38 schepen en 8000
manschappen. Het eerste belangrijke fort in de buurt van Spanish Town hadden ze op
één, twee, drie veroverd, maar de hoofdstad van het eiland innemen bleek toch ietwat
gecompliceerder en toen ze na langdurig beleg de stad eindelijk konden veroveren,
waren de vooraanstaande inwoners samen met hun bezittingen al naar het noorden
weggevlucht, door hun immense verbolgenheid staken ze al de kerken in de stad in brand
en smolten ze de klokken om als kogels te gebruiken. De gevluchte Spanjaarden
bevrijdden en bewapenden zelfs hun slaven, omdat ze dachten dat ze binnenkort toch
weer de macht over het eiland zouden herwinnen.
Maar deze slaven en hun nakomelingen zouden zich niet voor de Spaanse herovering
inzetten, maar zouden eeuwige roem verkrijgen als vrijheidstrijders . Alhoewel hij de
mislukking van zijn expeditie van Santo Domingo betreurde, besloot hij toch het meeste
te maken van zijn nieuwe kolonie en hij beval 1000 Ierse meisjes daarheen te sturen om
zijn soldaten te vergezellen. Maar men vraagt zich af of dit bevel ooit is opgevolgd.
Ondertussen werden er door de Spanjaarden onder leiding van gouverneur Christobal
Arnaldo de Ysassi inspanningen gedaan om het eiland opnieuw in te nemen. De
beslissende slag vond plaats op 27 juni 1658, toen een leger dat hoofdzakelijk uit
Mexicaanse huurlingen bestond onder leiding van gouverneur de Ysassi het eiland
binnenviel en de eervolle overgave die kolonel Edward D'Oyley hen voorstelde, afwees.
De roemrijke overwinning van de Britten in deze slag deed de nederlaag in Santo
Domingo in het niets verdwijnen, zelfs het koninklijke Spaanse vaandel kregen ze in
handen.
Toch duurde het nog 2 jaar voordat de Spanjaarden hun heroveringsplannen voorgoed
opbergden. Het eiland ging officieel in de handen van de Britse kroon over in 1670, toen
het verdrag van Madrid werd ondertekend. Maar nog voor deze ondertekening was er al
een machtsstrijd tussen de Britten op het eiland geweest. De kolonels Raymond en
Tyson leidden een muiterij, waarom is niet helemaal duidelijk, waarschijnlijk omwille van
het statuut dat Jamaica zou krijgen, lid van het Commonwealth of kroonkolonie. Maar
deze muiterij werd gelukkig vlug de kop ingedrukt en de kolonels onthoofd. Toen dit
nieuws Engeland bereikte, werd D'Oyley op staande voet tot gouverneur benoemd, dit
was 1 jaar na het einde van de muiterij . Het leven op Jamaica kende onder hem en zijn
opvolgers een bloeiperiode, de grondeigenaars werden zeer welgesteld, de politiek
kende zeer weinig problemen en het leven op Jamaica werd veel gezonder, kortom, de
levenstandaard ging omhoog.
Britse overheersing
De Britten lieten Spanish Town stilaan voor wat het was en zij vestigden zich op de
Liguena-vlakte met zijn uitstekende toegang tot de zee. Ook maakten ze Kingston tot
de belangrijke havenstad die ze zou worden, Kingston nam hierdoor enorm toe in grootte
en belang doordat de gematste rijken hier kwamen wonen en in 1872 werd Kingston dan
de hoofdstad van Jamaica, wat ze nu nog altijd is.
Alhoewel de oorlog met Spanje eindigde toen de Britse kroon opnieuw aan koning
Charles II werd toegekend, zijn de gevechten tussen de verschillende Europese
volkeren in het Caraïbisch gebied nooit opgehouden en zoals later bleek, was Jamaica
het best van al de eilanden daar gelegen om de Spanjaarden lastig te vallen. Dus later
werd Jamaica één van de thuishavens van de boekaniers, een wrede, wilde bende
zeerovers die door de Britten officieel werden aangemoedigd om zich daar te vestigen,
vermits ze door middel van deze boekaniers de Spanjaarden de stuipen op het lijf
konden jagen.
Deze boekaniers waren eigenlijk ontsnapte slaven en gevangenen, politieke en religieuze
vluchtelingen, … dus het uitschot der aarde en zij hadden zich op al de eilanden in het
Caraïbisch gebied gevestigd en van daaruit zich met hun messen en musketten een
afschrikwekkende faam bezorgd. Aangezien de Spanjaarden hen van de eilanden hadden
afgejaagd, legden ze zich toe op de zeevaart en nadat ze enkele Spaanse schepen
hadden veroverd, waren ze sterk genoeg om het eiland Tortuga, ten noorden van
Hispaniola in te nemen en dit werd hun nieuwe uitvalsbasis. Sinds hun vlucht naar de zee
waren ze in feite geen boekaniers meer, maar wel vrijbuiters. Op dat moment
verenigden ze zich zelfs om hun aanvallen beter te kunnen controleren onder één
organisatie, de "Confederacy of the Brethren of the Coast". Op een zeker moment
werden hun praktijken bovendien volstrekt legaal, doordat de Britten en Fransen hen
regelmatige commissies gingen betalen om allerlei vuile karweitjes voor hen op te
knappen.
De Jamaicaanse gouverneur Thomas Modyford wou bij het begin van zijn ambtstermijn
het piraterij aanpakken, maar toen de Tweede Hollandse oorlog in maart 1665 uitbrak
moest hij zijn plannen herzien, want zonder de steun van de piraten in die oorlog, had
het Britse imperium Jamaica toen nooit als kolonie kunnen handhaven. Stilaan groeide
Port Royal uit tot de piratenhaven van zijn tijd, daar de vrijbuiters hier alles kon
vinden wat ze nodig hadden: een afzetmarkt voor hun Spaanse buit, de mogelijkheden
om hun schepen te herstellen en uit te rusten en amusement voor zichzelf. De
Confederacy kenden een bloeiperiode onder leiding van Henry Morgan, een gewetensloze
Welse landeigenaar en samen met de "Confederacy" de piratenhaven Port Royal als
haven. Henry Morgan verafschuwde werkelijk de Spanjaarden en viel hen keer op keer
meedogenloos aan en plunderden hun kolonies, met zijn goede vriend Modyford aan zijn
zij. De Britten apprecieerden hun werk zozeer dat deze twee beruchte piraten, Morgan
en Modyford tot respectievelijk gouverneur en opperrechter op Jamaica. Na hun dood
was de macht en de invloed van de piraten over hun hoogtepunt heen en men wou deze
vervloekte plaats verlaten en ergens anders een nieuwe nederzetting uit de grond
stampen, het latere Kingston.
Maar desondanks en ondanks de aardbevingen, orkanen en vele branden die het gebied
teisterden, groeide Port Royal in de volgende eeuw toch uit tot een heel belangrijke
haven.
Als inleiding voor 100 jaar oorlogen en gevaar, eindigde de 17de eeuw met de enige echt
geslaagde invasie die Jamaica ooit heeft gekend. Gebruik makend van de verwarring die
er op Jamaica heerste na de aardbeving in Port Royal op 7 juni 1692, ging een reusachtig
Frans leger onder leiding van admiraal Jean Du Casse op de oostelijke kant van het
eiland aan wal en vernielde de akkers en de huizen op het platteland op een echte
"piraatachtige" wijze. Een tijdje later probeerden de Fransen een nieuwe invasie te
forceren, maar deze inval werd verhinderd door de Jamaicaanse koloniale troepen. De
koloniale troepen wonnen de oorlog wel, maar het eiland had toch zeer zware verliezen
geleden. De vrede werd gesloten in september 1697 met het verdrag van Ryswick,
waarin ook werd vastgelegd dat de Spanjaarden ook een deel van Hispaniola aan de
Fransen moesten afstaan.
Maar de vrede was van erg korte duur, de komende 18de eeuw zou getekend worden
door de vele oorlogen op het Europese vasteland die natuurlijk ook een beetje hun
terugslag op de kolonies zouden hebben. Zo bijvoorbeeld het memorabele treffen
tussen admiraal John Benbow en admiraal Du Casse. De 6-dagendurende slag eindigde
onbeslist, maar was kenmerkend voor Benbow's vermetelheid. Op eigen houtje viel hij
het hele Franse eskadron aan en maakte eigenhandig een Brits schip, dat de Fransen
hadden buitgemaakt, opnieuw buit, maar uiteindelijk werd hij gedwongen terug naar Port
Royal te keren en de strijd op te geven, omdat zijn kapiteins het bevel niet meer wilden
voeren, toen hij ernstig verwond was - hij had ettelijke kogels in zijn rechterbeen- en
zijn schip bijna volledig verwoest was. Deze oorlog werd dan weer in een ander verdrag,
nl. dat van Utrecht, bijgelegd. Door dit verdrag verkreeg Engeland het Franse contract
om slaven in de Nieuwe Wereld te leveren en de belangrijkste opslagplaats bij deze
handel was- juist - Jamaica.
Daarna vond er nog een Brits- Franse oorlog in het Caraïbisch gebied plaats, nl. die van
het oor van Jenkins , deze oorlog eindigde in een catastrofe voor de Britten, die onder
leiding van admiraal Vernon ongeveer 20.000 man in de strijd verloren. De laatste keer
dat de Fransen de Britten op Jamaica lastig vielen, was in april 1782, toen de Franse
troepen onder het bevel van graaf de Grasse en verbond sloten met de Spanjaarden en
op het punt stonden Jamaica binnen te vallen, maar admiraal George Rodney
onderschepte en overwon de vloot onderweg van Dominica naar Jamaica. Men beloonde
Rodney voor zijn glansrijke overwinning door een standbeeld voor hem op een plein in
Kingston op te trekken.
Maroon-oorlogen, opstanden, onafhankelijkheid
Binnen het jaar na de Britse machtsovername, verklaarde majoor-generaal Robert
Sedgwick dat de Maroons een doorn in hun oog zouden worden, hij kreeg meer dan
gelijk! In 1663 werd hen een stukje grond en vrijheid aangeboden. Maar ze weigerden
het, de aanleiding tot 76 jaar oorlog. Vooral de Clarendon-slaven , grotendeels
bestaande uit zeer moedige en strijdlustige mannen, maakte de Britten het leven zuur.
Deze Maroons ontwikkelden in de Jamaicaanse wouden een nieuwe methode van
oorlogvoeren met houten wapens, een soort guerilla-stijl waartegen de Britten in de
verste verte niet opgewassen tegen waren. Een ander belangrijk voordeel voor de
Maroons was, dat zij beter tegen het klimaat aangepast waren, pas toen de Britten
meer en meer troepen, speurhonden en negerhuurlingen en de strijd gingen werpen,
begon het tij te keren. Het echte keerpunt in de strijd was de inname van Nanny Town,
het hoofdkwartier van één van de belangrijkste Maroon-troepen. Na deze overwinning
zetten de Britten de Maroons langs alle kanten onder druk en dwongen hen over te
geven en hun vredesverdrag te aanvaarden. In dit verdrag kregen ze wel 1500 are
grond toegekend om een nederzetting op te bouwen, maar mochten ze geen weggelopen
slaven meer opnemen in hun gemeenschap en ze zelfs proberen terug te vangen, de
Maroons gingen akkoord en hun leider Cudjoe ondertekende het op 1 maart 1739.
In 1760 brak de grootste slavenopstand in de geschiedenis van het eiland uit, deze
Tacky-opstand werd geleid door een voormalig Afrikaans Coromantee-opperhoofd Tacky
die samen met een kleine groep volgelingen de revolutie over het hele eiland uitdroeg.
Deze opstond brak uit, toen Tacky en zijn bende op paasmaandag nog voor het dauwen
van de dag een grote hoeveelheid musketten, buskruit en kogels buitmaakte in Port
Maria, in geen tijd kende de groep honderden volgelingen en trokken ze naar het
binnenland, terwijl ze al de blanke landeigenaars die ze op hun weg tegen kwamen, van
kant maakten. Op hetzelfde moment slipte een slaaf van de onder de voet gelopen
Esher plantage weg en verspreidde het nieuws. Een hele troep ruiters begaf zich stante
pede naar het gebied en zodra het nieuws de gouverneur in Spanish Town te ore kwam,
stuurde hij twee regimenten normale troepen uit en liet hij de Maroons bij zich halen,
want door het verdrag van 1739 waren zij verplicht de Britten te helpen. Tijdens de
komende gevechten, verdedigden de slaven zich zeer sterk en dapper, maar aangezien
met de tijd hun kans op succes kleiner en kleiner werd, gaven ze één voor één de strijd
op, behalve Tacky en een harde kern van 25 man. Deze harde kern vluchtte weg naar de
wouden, maar werden opgejaagd door de Maroons die uiteindelijk de rebellenleider
Tacky doodschoten. De rest van de groep pleegde hierop zelfmoord. Na deze
geslaagde(?) opstand, braken er overal op het eiland rebellies uit, die allemaal één voor
één de kop werden ingedrukt. De balans van deze slavenopstanden: ca. 60 blanken
gedood, maar 300 tot 400 zwarte slaven. Dus eigenlijk leverden deze verzetten geen
uitweg uit de benarde situatie voor de zwarten.
Op het einde van de 18de eeuw lieten de twee gebeurtenissen, die overal ter wereld voor
opschudding zorgen, zich ook in Jamaica voelen. Deze twee gebeurtenissen waren de
Franse revolutie en de anti-slavernij beweging in Engeland. De Franse revolutie baarde
de landeigenaars in Jamaica erge zorgen, daar ze vreesden dat de slaven net zoals op de
Franse eilanden in opstand zouden komen en het juk van de slavernij zouden afwerpen.
Hun vrees kwam uit, ook al waren het niet de slaven, maar de Maroons die aan de grond
lagen van deze nieuwe revolte met de Tweede Maroon-oorlog in 1795. De aanleiding van
de oorlog was het afranselen van twee Trelawny-Maroons omdat ze een varken hadden
gestolen, maar de echte reden lag dieper. Deze werkelijke reden was dat de persoon
die op werk de zweep hanteerde en de meeste gevangenen die toezicht mochten houden
en hen mochten bespotten, weggelopen slaven waren die door de Maroons gevangen en
overgeleverd aan de autoriteiten waren. Dit krenkte de trots van de Maroons zeer erg
en plotseling kwamen alle Maroons in opstand. De graaf van Balcarres die sinds kort
gouverneur was, geloofde dat er ernstige stappen ondernomen moesten worden.
Ogenblikkelijk zond hij een detachement uit om de akkers van de Maroons te
vernietigen, maar daar hadden de Maroons zelf al voor gezorgd en de Maroons leken in
rook te zijn opgegaan totdat het detachement op zijn terugweg in één van hun
hinderlagen terecht kwam. Vijf maanden lang hielden 300 Maroons stand tegen 1.500
getrainde Europese troepen en Jamaica zijn economie ging meer en meer naar de
vaantjes door de oorlog. Toen werd het de graaf plots duidelijk dat niemand en Maroon
kon vinden dan een andere Maroon of een dier en hij liet 100 woeste hoonden uit Cuba
overvaren. De komst van de honden maakte de Maroons zo ongelooflijk bang dat ze
smeekten voor vrede. Eén van hun enige voorwaardes was dat ze niet van het eiland
zouden weggevoerd worden, dit werd hun eerst beloofd, maar uiteindelijk werden toch
vele Maroons gerepatrieerd naar Sierra Leone.
Door de grotere en grotere invloed van de humanisten in Engeland won de vraag voor de
afschaffing van de slavernij, ook in het Caraïbisch gebied, meer en meer aan kracht. Het
einde van de slavenhandel naar de kolonies vond in 1807 plaats en dat van de slavernij in
1838. In Jamaica vonden de abolitionisten waardevolle bondgenoten in de missionarissen
van non-conformistische kerken, maar het was toch een ander paar mouwen om de
afschaffing in het parlement er door te krijgen doordat het "House of Assembly"
bijna volledig uit landeigenaars bestond, tenslotte gaven de landeigenaars zichzelf de
doodsteek in deze kwestie door het geduld van het Britse parlement op te gebruiken.
Het enige wat nu nog nodig was om de slavernij voor eens en voor altijd op Jamaica te
doen verdwijnen, was een laatste hevige opstand en deze kwam er tijdens de
kerstvakantie van 1831 met een Baptistische leider, Sam Sharpe als grondlegger ervan.
Deze nationale held werd opgehangen op het plein in Montega Bay dat nu zijn naam
draagt. Dit was het definitieve einde van de slavernij op Jamaica.
Maar gelijkheid was nog ver weg, het was nog steeds alleen de gegoede klasse die het
recht had om te stemmen en de ex-slaven hadden helemaal niets te zeggen. Daarom
kwam het in oktober 1865 tot weer een andere opstand o.l.v. Paul Bogle. Gouverneur
Eyre beëindigde deze rebellie huiveringwekkend door 430 mensen te executeren,
honderden mensen af te ranselen en 1000 woningen met de grond gelijk te maken. Deze
handelswijze leidde tot publiek protest in heel Groot-Brittannië en daarom riepen ze
Eyre ook terug uit Jamaica, maar vooraleer hij het eiland voor eens en altijd verliet,
bewoog hij de leden van het "Assembly" ertoe om hun grondwet en politieke privileges
af te staan in ruil voor het statuut als kroonkolonie.
Tijdens de laatste decennia van de 19de en de eerste van de 20ste eeuw, hadden de
Jamaicaanse gouverneurs door het systeem van de kroonkolonie vreselijk veel macht,
eigenlijk waren ze in staat al de veranderingen die ze wouden doorvoeren, door te
voeren, zo werd het locale bestuur gereorganiseerd en Kingston de nieuwe hoofdstad in
1872. In de jaren '30 kende het eiland een zware economische repressie, als gevolg van
de lage suikerprijzen op de wereldmarkt en de Panama-ziekte die hun bananenplantages
trof. Hierdoor onstonden de eerste vakbonden en politieke partijen die op hun beurt
aan de grond van de nieuwe grondwet van 1944 lagen. Deze grondwet bracht de periode
als kroonkolonie tot een einde en zette het eiland op weg naar zelfbestuur. Nog
verdere aanpassingen met het oog op een uiteindelijk onafhankelijk Jamaica werden in
1953, 1957 en 1959 doorgevoerd. Na deze vernieuwingen hing het eiland alleen af van
de Britse Kroon omwille van hun verdediging en hun internationale contacten met andere
landen. In 1960 begonnen de Jamaicaanse politieke partijen dan meer en meer stappen
te ondernemen om ook een onafhankelijke regering te verkrijgen. Een akkoord hierover
werd in februari 1962 bereikt met een nieuwe grondwet. Op 10 april waren er
verkiezingen waarbij Bustamante tot eerste Jamaicaanse premier werd verkozen.
Jamaica zijn onafhankelijkheid werd dan werkelijk een feit op 6 augustus 1962.
De koloniale tijd van Jamaica was voorgoed voorbij!!!
Deel 3. Gevolgen van de kolonisatie
Gevolgen van de Spaanse overheersing
Eén van de meest dramatische voortvloeisels uit de Spaanse overheersing, is het
uitsterven van de inheemse bevolking. De Spanjaarden buitten hen, zoals ook in hun
andere kolonies, uit tot en met. De Arawakken waren echter niet bestand tegen zware
dwangarbeid en lange werkdagen. Ook waren er vele Arawakken die deze uitpersing
door de Spanjaarden niet langer konden verdragen en daarom zelfmoord pleegden en/of
hun kinderen van kant maakten zodat zij toch gespaard zouden blijven van de
Spanjaarden. Bovendien brachten de Spaanse veroveraars vele onbekende ziektes,
zoals de pokken, verkoudheid en influenza mee, waartegen de autochtonen van Jamaica
nog geen antistoffen hadden aangemaakt, naar het nieuwe werelddeel en dus ook naar
het eiland Jamaica. Doordat de Spanjaarden maar niets uitprobeerden om deze
negatieve demografische evolutie tegen te houden, waren de gevolgen niet te overzien,
in 1611, precies 100 jaar na het begin van de echte kolonisatie, was het aantal
Arawakken al teruggevallen van 100.000 tot 74.
Om het verlies aan werkkrachten te compenseren, voerden de Spanjaarden al heel vroeg
Afrikaanse slaven in op Jamaica. De eerste lading bereikte het eiland in 1517, dit waren
de oudste voorouders van de hedendaagse bevolking van het land. Deze slavenhandel op
Jamaica bleef tijdens de Spaanse periode nog redelijk binnen de perken, maar zou
tijdens de Britse periode een grote expansie kennen. Om het misbruik en de uitbuiting
van deze zwarte slaven een beetje te rechtvaardigen, bekeerden de Spanjaarden hen
tot het christelijk geloof en susten zich met de gedachte dat het armzalige leven van
een christelijke slaaf toch nog beter was dan het leven van een vrije heiden.
Nog een spoor van de Spaanse overheersing vindt men in de vele kerken die op het
eiland gebouwd werden door de diepgelovige Spanjaarden. De Kerk werd dan ook een
hoge autoriteit op het Jamaicaanse grondgebied, die vreemd genoeg wel door de
Spaanse kolonisten, maar niet door de overheid werd gesteund. De belangrijke rol van
de Kerk in het dagelijks leven tijdens de Spaanse kolonisatie, valt nog steeds op door
de vele straatnamen die afgeleid zijn van godsdienstige thema's, zoals White Church
Street, Munk Street. Een ander voortvloeisel uit deze vroege kerken is de, weliswaar
veel kleiner dan toen, groep Rooms-katholieke christenen op Jamaica.
Ook op cultureel vlak hadden de Spanjaarden ook een behoorlijke invloed, vooral op
bouwkundig gebied. Zo vertoonden ze enkele architectonische hoogstandjes in het
huidige Spanish Town. Een belangrijk voorbeeld hiervan was een prachtige kerk met
drie schepen uit het begin van de 19de eeuw, van het ander prachtig bouwwerk van de
Spanjaarden, het franciscanenklooster kan men nu nog ter plaatse resten van
terugvinden, terwijl enkele fragmenten van de architectuur in het Institute of Jamaica
in Kingston zorgvuldig bewaard worden. Want deze reliëfs, die dieren en mensen
voorstellen, hebben een zeer belangrijke historische betekenis voor het eiland en het
hele Caraïbisch gebied, dit wordt duidelijk als men naar het geringe aantal
beeldhouwwerken kijkt dat men in het gebied kan aantreffen. Maar ook in de
plaatsnamen kan men nog steeds de Spaanse overheersing ontdekking, kijk maar naar
Spanish Town, Santiago,…
Een laatste belangrijk overblijfsel van de Spanjaarden, zijn de Maroons, die de Britten
op momenten het leven zuur hebben gemaakt. Toen de Britten in 1655 de macht over
het eiland begonnen over te nemen van de Spanjaarden, deden deze alles eraan om hun
greep op het land te behouden. Vermits ze niet met genoeg manschappen waren,
bewapenden ze ook hun slaven, die hen dan in de strijd zouden helpen. Maar toen de
Spanjaarden definitief van het eiland verjaagd werden, vestigden deze ex-slaven zich in
gemeenschappen op het eiland. Deze vrijgevochten, gewapende krijgers werden al gauw
Maroons genoemd en hun nakomelingen zouden met de Britten de Maroon-oorlogen
uitvechten.
Gevolgen van de Britse overheersing
Een eerste gevolg van de Britse overheersing is eigenlijk redelijk analoog met dat van de
Spaanse overheersing. Opnieuw verdwijnt er een volk, maar deze keer was het wel niet
de inheemse bevolking, maar het waren nu de ontdekkers en eerste kolonisten van het
eiland, de Spanjaarden, die door de Britten werden weggejaagd na de verovering en die
ze zelfs uit de omgeving van het eiland wouden weghouden. Om deze Spanjaarden weg
te houden, huurden ze piraten in , maar na een tijdje zorgden deze piraten dan weer
zelf voor problemen, omdat ze overal waar ze kwamen terreur brachten en ze Port Royal
op Jamaica gedeeltelijk als hun thuishaven gingen beschouwen. Enkele van deze
beruchte piraten die Jamaica onveilig maakten waren Charles Vane, een kapitein met een
indrukwekkende lijst overvallen op zijn kerfstok, Nicolas Brown, die een huis met 16
mensen erin in brand stak en de beruchte Edward Teach, een geboren Jamaicaan die de
geschiedenis inging onder de naam Zwartbaard, dé piraat aller tijden.
Een ander gevolg van de Britse inval was het toenemende belang van de slavernij, dit
kwam mede door hun toenemend aantal, de slavernij domineerde na een tijdje echt het
leven op Jamaica. In 1700 waren er 7.000 Britten en 40.000 slaven op het eiland,
honderd jaar later was het aantal Britten verdrievoudigd, maar het aantal slaven nam in
dezelfde tijdspanne toe tot 300.000. Voor de nieuwe slaven die uit Afrika aankwamen,
was de overgang naar de slavernij heel zwaar. Ze moesten gemiddeld 2 à 3 jaar
afgericht worden eerdat ze het zware werk aankonden en dan nog… ongeveer 6 slaven
stierven voor elke slaaf die werd geboren op het eiland.
De meeste slaven stierven omwille van het te harde werk, maar ook ziektes, slechte
voeding en blootstelling aan weer en wind. Gedurende hun vrije uren moesten de slaven
nog hun eigen stukje grond bewerken om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien en
soms als een slaaf heel hard werkte, kon hij hiermee na jaren genoeg geld verdienen om
zich vrij te kopen. Een vrije zwarte droeg een blauw kruis op zijn schouder, deze
minoriteit bestond uit door zichzelf vrijgekochte slaven, slaven aan wie gratie was
verleend en de zonen en dochters van blanke landeigenaars en slaven, deze laatste groep
was wel nog verplicht een beetje werk op de akkers te verrichten, maar toch niet zoveel
als de slaven. De echte slaven werden onmenselijk behandeld, ze kregen met de zweep,
als ze niet hard genoeg werkten en zij en slavenfamilies werden uit elkaar gerukt om een
opstand, de grote schrik te vermijden.
Jamaica werd voor de Britten ook het middelpunt van de slavenhandel naar de Nieuwe
Wereld door zijn goede ligging, niet te ver van het vasteland en toch nog een stuk in de
zee. Kingston was het distributiepunt bij uitstek en zorgde voor de levering aan andere
eilanden in de buurt. Tienduizenden slaven kwamen elk jaar in Jamaica, de majoriteit
van dit aantal werd opnieuw geëxporteerd. De terugkerende slavenschepen namen
vooral suiker mee van Jamaica, want Jamaica was een heel belangrijke suikerproducent.
De Britten waren immers eerst op Barbados begonnen met het systematisch verbouwen
van suikerriet, deze plantages bleken goudmijnen, in 10 jaar tijd was de oogst van
suikerriet al 20 maal verdubbeld. Toen de Britten dan Jamaica veroverden, was dit een
potentieel landbouwgebied van 26 keer de grootte van Barbados. Gouverneur Modyford
begon met het kweken van suikerriet en 75 jaar later waren er al 430 reusachtige
suikerrietplantages op Jamaica uit de grond gestampt. Jamaica was aardig op weg om
de grootste suikerproducent ter wereld te worden. Deze enorme suikeropbrengst was
de aanleiding voor verscheidene oorlogen , omdat de suikerkolonies de meest
waardevolle bezittingen waren in welk imperium dan ook. Jamaica en de andere
suikerkolonies hadden dan ook meer politiek gezag dan alle 13 kolonies op het
Amerikaanse vasteland tezamen. De slaven kregen wel niets van de grote winsten van de
productie, maar de landeigenaars werden zo rijk dat in Groot-Brittannië de uitdrukking
ontstond : "as rich as a West Indian planter" .
Er zijn eigenlijk nog veel gevolgen van de Britse overheersing die ook nu nog zichtbaar
zijn in het dagelijkse Jamaicaanse leven. Zo groeide door de Britse machtsovername
Kingston uit tot één van de belangrijkste steden van het eiland en uiteindelijk zelfs tot
de hoofdstad ervan, iets wat ze nu nog steeds is. Het bestuur van het eiland
veranderde ook door de Britten, zo werd de Britse koning(in) het eigenlijke hoofd van
Jamaica en op dit moment heerst Koningin Elizabeth II, koningin van het Verenigd
Koninkrijk, ook nog over de constitutionele monarchie Jamaica. Op het eiland zelf is ze
vertegenwoordigd door een gouverneur-generaal. Bij een benoeming van een nieuwe
regering worden de leden nog steeds aangesteld door de gouverneur-generaal, wel alleen
nog maar een formaliteit, maar toch een duidelijk overblijfsel van de Britse bezetting.
Ook is Jamaica een lid van het Britse Gemenebest. Dit is het geheel van landen die door
min of meer vaste banden met het Verenigd Koninkrijk verbonden zijn. Dit Gemenebest
bestaat uit 49 landen die samen goed zijn voor zowat een vierde van de totale
landoppervlakte in de hele wereld en telt ruwweg zo'n 1.200.000.000 inwoners, bijna een
kwart van de wereldbevolking. Deze landen zijn allemaal Britse ex-kolonies die bij hun
onafhankelijkheid vrij mogen kiezen of ze een lid willen worden van het Gemenebest. De
lidstaten mogen ook nog op elk moment uit het Gemenebest stappen als ze dat wensen,
maar dit is in het verleden nog bijna nooit gebeurd.
Door de Britse overheersing is het Engels nog steeds de officiële taal op Jamaica,
alhoewel de gewone Jamaicanen meer en meer Patois praten, een taal die er eigenlijk
ook door toedoen van de Britten is gekomen, het Patois is immers een taal die zich door
de eeuwen heen heeft gevormd uit de Afrikaanse dialecten die de negerslaven spraken.
Een ander duidelijk voortvloeisel uit de Britse bezetting is dat Jamaica al veel
beroemde cricketspelers heeft afgeleverd en cricket is een sport die buiten het
Verenigd Koninkrijk en zijn ex-kolonies zo goed als niet wordt beoefend.
Het Jamaicaanse rechtssysteem is gebaseerd op de Britse rechtspraak. Zo moeten de
Jamaicaanse rechters ook pruiken dragen en wanneer men in Jamaica in beroep gaat
tegen zijn vonnis, moet men eerst naar het hof van beroep op Jamaica en daarna
desnoods naar de Pryvi Council in Londen.
Deel 4. Bibliografie
1. Reishandboek Jamaica (Elmar), Rijswijk, 1995
2. Landenreeks Jamaica, Amsterdam, 1993
3. NOVIB landenmap Jamaica, Den Haag, 1984
4. Insight Guides Jamaica, Singapore, 1989
5. Lonely Planet Jamaica, Hawthorn, 1996
6. Wereldmozaïek, Amsterdam/Antwerpen, 1978
7. Encyclopédie Universalis, Parijs, 1989-1996
8. Winkler Prins, 6de druk, Amsterdam/Brussel, 1947-1954
9. Compton's Interactive encyclopaedia, Los Angeles, 1992
10. De vier reizen van Columbus, Weert, 1991
11. Over onbekende zeeën: de ontdekkingstocht van de Feniciërs tot James Cook, Leuven, 1994
Deel 5. Illustaties
Het Jamaicaanse wapenschild, Arawakse houtsnijkunst op zijn best !
In 1661, toen het eiland nog een
Britse kolonie was reeds verleend,
De schildhouders zijn Arawak-indianen,
Het motto luidt:"Out Of Many, One people.
De beruchte piraat en latere gouverneur Sir Henry Morgan
Ook wel de Gever Van Cassave genoemd
Ook afkomstig uit het Guyaanse vasteland
Het huidige St. Ann’s Bay
Volgens zijn biograaf S. Eliot Morison
= Villa de la Vega
Zie ook: Deel 3. De gevolgen.
Het huidige Haïti en de Dominicanse republiek
de latere Maroons
Op Jamaica
Een andere beruchte piraat
zie deel 3. Gevolgen
Het parlement in die tijd
Maroon komt van het Spaanse cimmarones (=wilden) , deze benaming is nog een ander overblijfsel van hen
zie ook vroeger (bvb. Morgan)
zie vroeger
zo rijk als een landeigenaar in het Caraïbisch gebied